Column

Column 5 (2-5-2018)
Eindelijk daar is na lang wachten de warmte van de zon. De natuur reageert ook meteen op deze zonnekracht met een overweldigende explosieve groei. In eens uit het niets ademt de tuin een groene gloed, zo fris en nieuw. Het gaat zo snel, het maakt me zenuwachtig. Ik gedraag me als een modern mens die niets wil missen en alles wil zien en beleven. De natuur die stress oplevert; wat een contradictie met het rustige kalmerende effect dat we doorgaans met haar associëren. Als ik na het weekend weer in de tuin ben zie ik dat de bladen van de kastanje zich ontrolt hebben en de boom ineens groen is. Gelukkig had ik het hele proces van een ontluikende knop thuis al kunnen volgen waar ik een tak in een vaas had gezet die de januaristorm niet had overleefd. Weken heeft het geduurd voordat de steeds dikker wordende glanzende knop voorzichtig open barst en ze het eerste puntje groen laat zien. Dan ontkrult langzaam de bleekgroene top waar uiteindelijk maar liefst vijf vijfvingerig bladen uit te voorschijn komen. Vrienden vertelden over het groeiwonder van een tulpje. ’s Ochtends bij aankomst in hun paradijselijke tuin was het nog maar net de grond uit gepiept en na een dag werken viel voor vertrek naar huis hun oog nog even op datzelfde tulpje wat na een dag zonneschijn tot hun verbazing wel 10 centimeter gegroeid was. Waar zit die explosieve kracht verborgen in die ogenschijnlijk rustige natuur. Door deze kracht kan het zijn dat je in het voorjaar iedere dag verrast wordt met iets nieuws in de tuin. Er is zoveel te zien; het maarts viooltje wat zo teer prachtig lila bloeit in de zaal van Wendel de poëtische naam die Leon en Willemijn gaven aan het stukje tuin waar meneer Wendel rust onder de octopusachtige armen van een kastanje die samen de koepel van de zaal vormen. Of het frisse opkomende blad van het fluitenkruid wat massaal ontluikt en waarvan de bloemen straks een kanten bruiloftskleed door de tuin weven. Het glanzende geel van het speenkruid waar kabouters thee van maken volgens de meeslepende verhalen verteld door de kleuterjuf van mijn jongens. De prachtig geblokte kelk van een kievitsbloem die hangt aan een heel teer steeltje. Het hemelse blauw van een zomerse dag zie je terug in de sterhyacint die nu door heel de tuin bloeien. Ik loop iedere dag na gedane arbeid een rondje door de tuin speurend op zoek om alles wat ik in de late herfst hebt gepoot terug te zien boven de grond. Soms vraagt de natuur geduld want hoe explosief ze kan zijn zo mysterieus is ze ook. Soms duurt het jaren voor je haar pracht kan zien. Zo werd ik van de week verrast met een judaspenning die ineens tot leven was gekomen nadat ik haar jaren geleden gezaaid had en me al lang had neer gelegd bij het feit dat de door mij gekozen plek niet de juiste was geweest om haar tot wasdom te laten komen. Nog beter is als de natuur zijn eigen gang gaat ; de anemonen die zich zelf uitzaaien en zich zo verspreiden door de tuin, veel mooier dan ik het ooit had kunnen bedenken. Haast u en kom kijken naar al deze pracht, voor u het weet bent u te laat. Maar gelukkig is de natuur geen opgroeiend kind waar je maar een keer de kans krijgt om het te zien ontwikkelen. Wat een geruststelling; volgend jaar bloeit de tuin weer net zo mooi mocht u het dit jaar missen.
Column 4 (19-3-18)
De lente hangt in de lucht; op Huis te vraag word ik iedere ochtend verwelkomt door het prachtige lied van de zanglijster. Toch wil ik het op de valreep nog even hebben over de winter en wel over de maand februari. Voor mij de moeilijkste van het winterviertal. In de tuin zijn de sporen van dit zware seizoen te zien. het gras heeft z’n kleur bijna helemaal verloren en op de vrolijkheid van het sneeuwklokje, de krokus en de sneeuwroem na oogt de tuin wat somber. Na de laatste zware vorstperiode leek alle leven verdwenen. De sneeuwklokjes lagen verslagen op de grond en van de Krokus was alleen een lila schim over gebleven. Zelfs de oersterke klimop had zijn blaadjes treurig laten hangen en zag er troosteloos uit. En dan op een zonloze treurige februari dag slaat het monster van de twijfel toe. Iedere winter overvalt het me weer en dan denk ik melancholisch met het schaamrood op mijn kaken ; zal het ooit nog goed komen, de tuin wordt vast niet meer zo mooi als voorheen. Ik weet dat er over een tijdje in de aarde die nu zo doods lijkt scheurtjes ontstaan waar het eerste groen van de vaste planten zomaar ineens weer te zien is, na maandenlange afwezigheid. De natuur is geheimzinnig en ik ken haar enorme kracht en toch kan ik op zo’n sombere en grauwe februari dag even alle vertrouwen in haar verliezen. ’S avonds warm met een dekentje op de bank bekijk ik tegen deze winter dip soms even wat oude foto’s die ik maakte in eerdere tuinjaren. Foto’s vol met fluitenkruid en het frisse groen van jong gras en ander ontluikend groen. En dan maak ik nieuwe tuinplannen en mijmer hoe mooi de tuin weer zal zijn. Ik verlang zo naar deze explosie van leven en de warmte van de zon. Maar hoe zwaar de winter me soms ook valt, de seizoenswisselingen zou ik niet willen missen. Hoe erg heb ik laatst genoten van de kraakheldere hemel toen ik na jaren weer eens kon schaatsen op natuurijs. En hoe erg zou ik de sprookjesachtige stilte missen nadat het gesneeuwd heeft als het altijd zomer zou zijn. Nee hoe moeilijk ik de winter af en toe ook vind, ik zou niet zonder hem willen. Na de vorstperiode verbaasde de twee tuinvrouwen zich over het sneeuwklokje dat gewoon weer parmantig overeind stond alsof er niks gebeurd was. Ongelooflijk waar zit die kracht in dat hele tere mooie bloempje. Ik moest denken aan een stukje tekst uit de Talmoed dat ik laatst ergens las: “Iedere grasspriet heeft zijn engel die zich er over buigt en fluistert groei, groei”. Ook op huis te Vraag waren de engelen druk bezig geweest; de witte wolken van sneeuwklokjes  zwaaiden met z’n allen weer zachtjes op en neer bij het zuchten van de wind.
Column 3 (13-2-18)
Het was een mooie zomerse dag en ik had net de kruiwagen geleegd bij de composthoop onder in het weiland, toen ik aan het eind van de oprijlaan een klein kabouterachtig mannetje zag staan. Het karretje wat hij bij zich had trok mijn aandacht en ik hield even in om naar hem te kijken. Op het karretje stond een boompje! De man stond tegen hek geleund en keek hulpeloos om hem heen.
De kleine spar bleek een van de laatste bewoners van een tuin die hij samen met zijn vrouw gecreëerd had op het dak van zijn woning. De tuin had de heimwee naar Indië bij zijn vrouw verzacht en samen hadden ze er met veel liefde voor gezorgd. Aan dit plezier kwam een bruut einde toen de bureaucratie het won en de woningbouwvereniging besloot dat de tuin gevaarlijk was. Helaas had dit echtpaar de tijdgeest niet mee. Tegenwoordig kan je subsidie ontvangen van de gemeente Amsterdam voor het maken van een “groen” dak. Er was heel wat mankracht voor nodig om de tuin te ontmantelen. Gelukkig werden er voor de meeste planten liefdevolle nieuwe verzorgers gevonden. De kleine spar op het karretje hadden ze zelf gehouden en kreeg een plekje onder op de stoep en herinnerde daar aan hun gewezen paradijs. Ook daar mocht het boompje niet lang staan ditmaal vanwege een zeurende buur.
Mooi hoe een plant zo een dagboek kan zijn en een geschiedenis met zich mee draagt.
Thuis op mijn vensterbank staan zo ook een paar verhalen; de plant die ik kreeg van een vriendin nadat haar hondje overleden was met de vraag er goed voor te zorgen. Het was een stekje van de plant waar haar hondje met een extatisch genoegen altijd onder door liep. Zo hielp ik haar het hondje een beetje bij ons te houden. Van mijn zus kreeg ik stekjes van moederplanten die zij meenam uit ons ouderlijk huis. We verzorgen ze met veel liefde om de ziel van onze moeder levend te houden.
Het sparretje kreeg een plekje in de tuin naast de twee kerstbomen die Leon en Willemijn ooit meenamen van straat. Het mannetje liep tevreden naar huis en ik was blij dat we deze verstekeling een nieuw huis konden bieden. Dit helemaal in het gedachtegoed van mijn leermeester:  “Wij proberen hier op Huis te Vraag een kleine betere wereld te zijn”.
Column 2 (25-12-17)
De winter is nog maar net begonnen en toch werden we al verrast met een enorm pak sneeuw dit jaar. Je kan je geen beter decor wensen dan Huis te Vraag om dit witte sprookje te kunnen bewonderen. Prachtig was het! Zeker nu er niet een kinderachtig dun poederlaagje gevallen was maar werkelijk ieder takje bedekt was met sneeuw. Altijd weer moeilijk om deze maagdelijk witte wereld ruw te verstoren met grote groene laarzen. Gelukkig was nu de andere tuinvrouw mij voor geweest en kon ik zonder schuldgevoel het witte decor betreden. Het paradijselijke heeft vaak een keerzijde; veel van de oude dames Buxus waren niet meer in staat het enorme pak sneeuw te dragen en lieten hun takken treurig op de grond hangen. Gelukkig bleek, toen de sneeuw eenmaal gesmolten was, dat mijn zorg om hen voor niets was geweest. De veerkracht van de natuur is groot en de buxus struiken kwamen met een beetje hulp van de tuinvrouwen weer redelijk in vorm.
In de tuin breekt een rustige tijd aan. Het leven in de natuur trekt zich terug en vertraagt. De bomen zijn kaal en de aarde is donker. De vitaliteit van de planten trekt zich terug de grond in. Maar toch zijn er in deze naar binnen gerichte tijd in de tuin wel al enkele lichtpuntjes die ons doen herinneren aan de uitbundigheid van de lente.
Het kleine Prunesboompje  laat zijn kwetsbare kleine roze bloempjes zien. De neusjes van de sneeuwklokjes steken al heel dapper boven de grond uit en de stoere Helleborus, die de winter niet schuwt, staat ook al in bloei.
Door Willemijns bewondering en fascinatie voor deze plant hebben we inmiddels een Helleborus laantje op Huis te Vraag. Verder is daar de belofte van uitbundige bloei in mijn hoofd; na het poten van heel veel bolletjes die lekker toegedekt met een flinke schep aarde in hun donkere holletje de winter doorbrengen en straks in het voorjaar hun pracht zullen tonen, wat verheug ik me daar op. “Na 21 december lengen de dagen alweer” verzuchte mijn moeder altijd en ik vind dat een hoopvolle gedachte.
Column 1 (26-11-2017)
Ooit, heel lang geleden, kwam ik vanuit het zuiden van het land naar Amsterdam. Mijn lief was er gaan wonen en werken en ik besloot er te gaan studeren. Als echt buitenmeisje, en diep van binnen eigenlijk een boerin, had ik het bij tijd en wijle wel moeilijk met de hectiek van de grote stad en miste ik de grootsheid van de natuur, hoeveel ik ook van Amsterdam hield. Jaren later vertelde een vriendin me over haar werk als tuinvrouw op een begraafplaats en dat gaf een licht gevoel van jaloezie in de onderbuik. Dit werk zou de haat/liefde verhouding,die ik had met het leven in de stad kunnen veranderen in een volmondige liefde (of harmonieus leven).
Nog later was het lot mij gunstig gestemd; het werk op de begraafplaats groeide mijn vriendin boven het hoofd en ze vroeg om mijn hulp. Ze nodigde me uit om thee te komen drinken op de tuin. Ik werd gegrepen door de mysterieuze schoonheid van Huis te Vraag. Wat een eer zou het zijn als ik hier zou mogen werken. Het duurde nog een paar weken voor ik de creator van deze bijzondere plek zou treffen. Dat was een bijzondere ontmoeting. We herkenden bij elkaar dezelfde liefde voor de schoonheid van de natuur. En zo werd Leon van der Heijden mijn leermeester en mocht ik uiteindelijk het levenswerk van Leon en zijn muze Willemijn van der Helm samen met Gitte voortzetten. Leon leerde mij de geheimen van het onderhoud.
Nu  weer jaren later voel ik mij nog steeds een gezegend mens en verbaas ik me nog steeds regelmatig over hoe het lot mij naar Huis te Vraag bracht. Mijn vriendin Gitte en ik doen het praktische werk in de tuin maar gelukkig zijn Leon en Willemijn er nog steeds om deze prachtige plek te bezielen en de stemming te bewaren. In deze column wil ik de bezoeker van Huis te Vraag zo nu en dan vertellen over de schoonheid van deze bijzondere plek in Amsterdam.
door:  Katja Kandelaars (Tuinvrouw en behoeder van Huis te Vraag)