Het begin

De tijd van het Begin

Het was de eerste lenteachtige lente sinds jaren. Na twee jaar hard werken en stof vreten, was het ’n keer heel mooi weer. Ten einde een luchtje te scheppen en even de benen te strekken, liep ik de tuin in, die toen nog een haveloos kerkhof was. Maar omdat het lente was en zulk mooi weer, was alles van een ijle transparante schoonheid. Er hing een mauve waas in de bomen met lichtgroene spikkeltjes. De lokale kleur, de gloed zoals schilders zeggen, was zilvergrijs, lichtgroen en Napels geel.

Het gif – en ik zal nog wel eens vertellen hoe wij hier aan dat vergif gekomen zijn – was uitgespoeld, het stuivende zand was gaan liggen. Er had zich een harder en donkerder grijs korstje gevormd en het leven keerde langzaam terug. Zachtjes en schoorvoetend eerst, met hier en daar puntjes muurpeper en toefjes blauwe viooltjes, maar elke lente vrijmoediger. Er waren open plekken gevallen, er waren bomen doodgegaan en andere opgeschoten uit de zaailingen, zerken waren weggegleden in de grond, scheefgezakt, bemost, versleten en onleesbaar geworden. Maar een bende was het niet, het had diezelfde serene schoonheid als Varsseveld. Ik veegde wat oud winterblad van Barend Lindeboom, het grote monumentale graf, dat inderdaad onder een lindeboom ligt, gewoon maar om eens te kijken. Daarbij stuitte ik op de volgende tekst, “De snoeren zijn mij gevallen op een lieflijke plaats, ja, een schone erfenis is mij geworden”.

Op hetzelfde moment werd ik mij bewust van de tuinman van mijn wezen.
Ik keek om me heen, ‘Zo is het dus’, dacht ik, ’mijn God, wat een plichten.’ Toen gebeurde er iets, met mij bedoel ik. Zoals de monnik ‘iets’ zag en hoorde toen er een steentje tegen een rietstengel tikte, zo meende ik iets te zien wat nog het best te omschrijven valt als het plotseling oplichten van de Zin. Er was iets dat op een stem leek, iets dat eerder voelbaar was dan hoorbaar, ik voelde het in mijn borst en in mijn keel. Eindelijk, eindelijk dan toch, waren wij ergens aangekomen, eindelijk na bijna 30 jaar te hebben rondgezworven als een dolende ziel had ik iets gevonden waar ik me aan kon wijden. De hele wereld willen redden of verbeteren, is een manier van zeggen, dat kun je niet menen, maar één symbolische hectare, één kleine betere wereld, misschien dat dat er nog inzat, misschien.

Vanaf dat moment was ik de tuinman.

Het zij zo.

Op een mooie dag in 1992 aan de vooravond van de sloop brak de strop van de gehangene. Wij hebben dat altijd als een Godsoordeel beschouwd. Op die dag werd de landelijke wet (de Wet op de Lijkbezorging) veranderd en werd de rusttijd van het graf van 30 jaar weer opgewaardeerd naar 50 jaar.
Dat was een landelijke wet. De lokale politiek was er niet blij mee en dat hebben wij geweten.

Men was natuurlijk teleurgesteld. Op zichzelf is dat wel voorstelbaar; als je wilt bouwen en het gaat dan niet door vanwege de lijkbezorging is het menselijk om teleurgesteld te zijn. Vooral als je altijd gedacht had, dat het om een witte vlek op de kaart ging, een ‘terra incognita’, een niemandsland waar niemand woonde. Natuurlijk kan ik mij daar iets bij voorstellen, maar om die teleurstelling te verhalen op de mensen, die er dan toch blijken te wonen en te werken, is een andere zaak. De sloop ging niet door en wij kregen 20 jaar soelaas. Op 24 september 2012 zou men de zaak opnieuw bekijken. Tot dan toe lag de toekomst open, zei men, maar dat was natuurlijk niet waar, er is altijd een claim blijven liggen op de toekomst. Telkens als de Baas kwam kijken, kon hij niet nalaten te zeggen, ‘weten jullie wel, dat jullie de duurste bouwgrond van Amsterdam bezet houden?’

In die tijd kwam er iets merkwaardigs aan het licht, dat samenviel met de vernieuwing van de gas en elektriciteitsvoorziening.
Het was door die vernieuwing, dat men bij de Gemeente er achter kwam, dat Huis te Vraag niet bekend was bij het Kadaster en dus eigenijk niet bestond.
Sinds men zich had afgewend van dood en begraven, was men ook de begraafplaats vergeten inclusief het huis.
In feite waren wij de eerlijke vinders van het niemandsland en had men ons het huis kunnen geven of kunnen verkopen voor 1 euro – met onderhoudsplicht – zoals dat wel meer gebeurde.

Strikt genomen was de Gemeente nu de eigenaar van het Huis, maar omdat ze alleen maar in de grond waren geïnteresseerd, hadden ze zich dat nooit gerealiseerd. Door de aanleg van nieuwe leidingen en bedrading – de oorspronkelijke installatie was meer dan 100 jaar oud – ontdekte de Gemeente haar ‘eigendomsrecht’ en ging huur vragen. Maar, moet ik zeggen, gelet op hoe de tijden waren, alles nog binnen de grenzen van het redelijke.

Daarbij hadden wij het geluk, dat onze huisbaas een andere was dan onze werkgever. Achteraf waren wij daar blij om, want door de storm en door toedoen van een corrupte aannemer is het dak tweemaal vernieuwd moeten worden en dat hadden wij nooit uit eigen zak kunnen betalen.
Ter gelegenheid van mijn aanstelling als ambtenaar tegen wil en dank – en dat mag je hier gerust letterlijk nemen – moest ik medisch gekeurd worden, maar dat weigerde ik pertinent. ‘Waarom’, vroeg de Baas verbolgen en ik zei, ‘om gezondheidsredenen’. Dat kon wel zijn, maar ik moest in elk geval een gesprek ondergaan met de keuringsarts van de Gemeente. Een gesprek kun je niet weigeren. Ik had het geluk, dat die dokter ook psychiater was, maar vooral dat zij een vrouw was. ‘U wilt om gezondheidsredenen niet gekeurd worden,’ vroeg ze. ‘Nee’, zei ik, ‘en ik denk, dat ik dat moet uitleggen.’ ‘Ja’, zei ze lachend, ‘als dat zou kunnen.’

Ik vertelde dat ik tot aan mijn 9e levensjaar alle kinderziektes had gehad die er zijn. Mijn moeder dacht toen, dat ik een zwakke gezondheid moest hebben en dat is ze blijven denken, hoewel ik na die tijd nooit meer ziek ben geweest en zelfs nooit meer een dokter heb bezocht. Eigenlijk heb ik dus een ijzersterke gezondheid, omdat ik alle ziektes reeds in de jeugd heb doorstaan. Op mijn 9e echter werd ik er van verdacht een besmettelijke ziekte te hebben en dat heeft mij 2 jaar quarantaine gekost, twee jaren eenzame opsluiting, weggerukt uit de bloei van het jongensleven vanwege een medische dwaling. Aan die gevangenschap heb ik toen zelf een eind gemaakt door uit te breken, door gewoon uit het raam van de ziekenkamer te klimmen en weg te lopen. Vanaf die tijd leef ik voor eigen risico en beoordeel ik zelf mijn eigen gezondheid. Ik zag dat ze even haar wenkbrauwen fronste. We raakten aan de praat over het onderwerp ‘ziekte en gezondheid’ waar ik irritante denkbeelden bij heb. Zo denk ik, dat ook de ziekte zijn rechten heeft en dat je bereid moet zijn een zeker kwantum ziekte te aanvaarden en dat je in elk geval geen 100 procentige gezondheid moet willen nastreven. En verder, dat iedereen op zijn eigen manier ziek is, zoals hij ook op zijn eigen manier gezond is, zowel lichamelijk als geestelijk wat meestal samengaat.

De gezonde is te vergelijken met een koorddanser met aan de ene kant van de balanceerstok zijn gezondheid en aan de andere kant zijn ziekte. Maar aan welke kant zijn ziekte is en waar zijn gezondheid, weet hij niet en dat is maar goed ook. Zodra hem, zoals bij een keuring, de verborgen ziekte, die iedereen onder de leden heeft, wordt geopenbaard, verliest hij zijn evenwicht en stort in de afgrond. Het is wel eens vervelend dat wij niet in de toekomst kunnen zien, van de andere kant is het ook goed  dat wij niet weten wat ons te wachten staat, behalve eens, maar voorlopig nog niet, de onontkoombare dood.

Ik ben niet verstokt, zodra er iets is waar ik mij werkelijk zorgen over maak, haast ik mij naar de dokter. Maar niet eerder, ik wil niet weten wat het lot voor mij in petto heeft. Ze vond het een goed verhaal en kon er nog om lachen ook. ‘We zullen het afdekken’, zei ze.